Anton Boschloo (1938-2014) overlijdt
Op 11 juni 2014 overleed Anton Willem Adriaan Boschloo. Gedurende 25 jaar, van 1976 tot 2001, was hij hoogleraar Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden.
Doodsbrief door Edward Grasman, Den Haag, 17 juni 2014
Anton Boschloo, geboren op 22 december 1938 in Heerenveen, verdedigde in 1974 met succes zijn proefschrift Annibale Carracci in Bologna: Visible Reality in Art after the Concilie van Trente aan de Rijksuniversiteit Groningen. Voordat hij naar Leiden kwam, werkte hij tien jaar bij het Nederlands Universitair Instituut voor Kunstgeschiedenis (NIKI) in Florence, waarvan het laatste jaar als directeur. Aan de Universiteit Leiden was Boschloo als promovendus op stimulerende en intelligente wijze betrokken bij een groot aantal proefschriften over de meest uiteenlopende kunsthistorische onderwerpen. Ter ere van zijn afscheid van de Universiteit Leiden werd hem een bundel met papers, onder redactie van oa Nelke Bartelings, aangeboden: Uit het Leidse Prentenkabinet. Over tekeningen, prenten en foto's bij het afscheid van Anton Boschloo (Uit het Leids Prentenkabinet. Over tekeningen, prenten en foto's bij het vertrek van AB, Leiden 2001).
Al tijdens zijn studie kunstgeschiedenis aan de Groningse universiteit speelde Anton Boschloo, hoewel hij uit een advocatenfamilie stamde, met het idee kunstenaar te worden. In 1957 werden zijn artistieke talenten bevestigd door een artikel in de regionale pers, waarin werd aangekondigd dat zijn ontwerp voor een affiche een nationale prijs had gewonnen. In 1963 kreeg hij samen met zijn vriend Henk van Os, beiden nog studenten kunstgeschiedenis, toegang tot een internationaal kunsthistorisch congres in de Hertziana in Rome. Jan Emmens, destijds directeur van het NIKI, was operationeel geweest in het binnenhalen van hen. Dit congres, misschien meer vanwege de tekortkomingen dan vanwege de verdiensten ervan – er was volgens beide studenten veel te veel aandacht besteed aan details – overtuigde Boschloo ervan dat hij wilde kunsthistoricus worden. Het jaar daarop, op 16 juni 1964, promoveerde hij cum laude op zijn proefschrift in de kunstgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.
In 1966 kwam Boschloo werken bij het NIKI in Florence, waar hij bleef tot 1976, toen hij werd benoemd tot hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Hij volgde Creighton Gilbert op, die nog maar kort in functie was. Relevanter was dat Boschloo moest strijden tegen de reputatie van Hans van de Waal, die van 1946 tot aan zijn dood in 1972 dezelfde functie bekleedde en wiens reputatie postuum aanzienlijk was gestegen. Boschloo aanvaardde het hoogleraarschap op 19 november 1976 met de oratie: De veelzeggende toeschouwer . Zoals gezegd had Boschloo twee jaar eerder zijn proefschrift verdedigd. Deze studie betrof het werk van Annibale Carracci in Bologna, de jonge Annibale die in Rome nog naam moest maken. Sindsdien bleef Boschloo zich aangetrokken voelen tot Bologna.
In de loop van 25 jaar, tot 2001, wijdde Boschloo zijn tijd als hoogleraar aan de combinatie van onderwijs, onderzoek en management. Uitstekend toegerust voor onderzoek en onderwijs, vooral als het gaat om het aanspreken van kleine groepen studenten of individuele studenten en PhD-studenten, verdroeg Boschloo jarenlang plichtsgetrouw de managementtaken die minder bij zijn capaciteiten pasten. Hij besloot vervroegd met pensioen te gaan aan de universiteit. Toch zette hij na zijn pensionering zijn betrokkenheid als promovendus voort met een reeks succesvol verdedigde proefschriften onder zijn supervisie.
Herhaaldelijk heeft Boschloo zijn affiniteit uitgesproken met L'antirinascimento van Eugenio Battisti , dat verscheen toen hij nog studeerde. De impact van dit boek kan worden herkend in Boschloo's veelzijdigheid en zijn aandacht voor lage kunst. Het chaotische element van dit boek ontbreekt echter volledig in Boschloo. Integendeel, zijn werk is gedegen, systematisch, helder, genuanceerd en betrouwbaar. Boschloo schuwde het niet om aandacht te besteden aan moeilijke onderwerpen, zoals de functie van de kijker en de ingewikkelde relatie tussen stijl en opdrachtgever. Het centrale probleem in Boschloo's kunsthistorische werk betreft de manier waarop schilders hun artistieke middelen gebruikten om hun artistieke doelen te bereiken. In zijn analyses, die vaak als uitgangspunt namen de vraag hoe het schilderij de kijker, binnen of buiten het beeld, bij het verhaal betrekt, bleef hij doorgaans beperkt tot het kunstwerk zelf. Boschloo besteedde veel minder aandacht aan vragen over de functie van de schilderkunst binnen de liturgie of over de exacte identiteit van de toeschouwers. Brengen we Boschloo in diskrediet als we stellen dat veel van zijn beste werk bestaat uit intelligente beeldanalyses?
Naast zijn proefschrift kunnen tot de belangrijkste publicaties van Boschloo worden gerekend: Il fregio dipinto a Bologna da Niccolò dell'Abate ai Carracci (1550-1580) (1984), L'Accademia Clementina e la preoccupazione del passato (1989), The prints van de Remondini's. Een poging om een achttiende-eeuwse beeldwereld te reconstrueren (1998) en De grenzen van de artistieke vrijheid. Kritiek op de kunst in Italië van 1500 tot 1800 (2008). Boschloo's uitzonderlijke kwaliteiten als redacteur komen tot uiting in sommige delen van het Leids Kunsthistorisch Jaarboek , met name in Academies of Art between Renaissance and Romanticism (deel 5-6, 1989) en daarnaast in delen als Italian Paintings from de zestiende eeuw in Nederlandse openbare collecties (onder redactie van Gert Jan van der Sman, 1993); 'Aux Quatre Vents'. Een Festschrift voor Bert W. Meijer (onder redactie van Edward Grasman en Gert Jan van der Sman, 2002) en Aemulatio. Imitatie, emulatie en uitvinding in de Nederlandse kunst van 1500 tot 1800. Essays ter ere van Eric Jan Sluijter (onder redactie van Nicolette Sluijter ea, 2011).
Anton Boschloo overleed in Oegstgeest waar hij jarenlang heeft gewoond. Hij liet een vrouw, drie dochters en vier kleinkinderen achter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten